Discriminatie op school


Discriminatie is iets wat overal voor kan komen. Ook in het onderwijs is er sprake van discriminatie. Hieronder zullen wij benoemen wat de gelijkebehandelingswetgeving bepaalt over discriminatie in het onderwijs. Vervolgens zullen ook de verplichtingen en het verschil tussen openbaar en bijzonder onderwijs aan bod komen. 

Verder hebben wij discriminatie door medewerkers van de onderwijsinstelling en discriminatie door medestudenten behandeld. 


Wettelijk kader

De gelijkebehandelingswetgeving kent verschillende wetten waarin het verbod op onderscheid wordt gewaarborgd. Ten aanzien van discriminatie op school komen de volgende wetten aan de orde:

 

Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB)

Op grond van de bepaling, uit artikel 7 lid 1 sub c AWGB, is het niet toegestaan om bij het gehele onderwijstraject onderscheid te maken op de in de AWBG genoemde gronden. Dit betekend dat bij zowel de voorlichting over het onderwijs, de toelating tot het onderwijs en gedurende de onderwijsperiode geen onderscheid tussen de studenten mag worden gemaakt. De AWGB is van toepassing op al het onderwijs.

 

Wet gelijke behandeling handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz)

In artikel 6, onderdeel a en b, WGBH/CZ is bepaald dat bij (onder meer) de toegang tot en de deelname aan het beroepsonderwijs geen onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte mag worden gemaakt. De WGBH/CZ heeft een beperktere reikwijdte dan de AWGB en is alleen van toepassing op het beroepsonderwijs.


Verplichtingen van de school

De school is verplicht om een discriminatievrije onderwijsomgeving te vormen. Hierdoor heeft de onderwijsinstelling de volgende verplichtingen:

 

  • Onderwijsinstellingen dienen klachten met betrekking tot discriminatie zorgvuldig te behandelen.
  • Onderwijsinstellingen dienen maatregelen de treffen ter voorkoming en bestrijding van discriminatie. Hierbij zal de onderwijspraktijk consequent op moeten blijven treden tegen discriminatie.
  • Binnen de algemene zorgplicht van de werkgever op basis van het Burgerlijk Wetboek heeft de onderwijsinstelling de plicht discriminatie door en/of jegens zijn werknemers te voorkomen.
  • Scholen zijn verplicht een veiligheidsbeleid te voeren. Daarbij verdienen de verschillende vormen van discriminatie afzonderlijk aandacht en eventueel een specifieke aanpak. Heeft een school geen inzicht in de mate waarin discriminatie voorkomt noch een daarop afgestemd veiligheidsbeleid en onderwijs, dan neemt zij het risico dat bij voorkomende discriminatieklachten wordt geoordeeld dat zij tekort is geschoten in haar zorgplicht. Dit kan anders zijn indien de school anderszins voldoende preventieve maatregelen heeft getroffen.

Verschil tussen openbaar en bijzonder onderwijs

Artikel 23 Grondwet vormt de basis van het Nederlandse onderwijsstelsel. Het Nederlandse onderwijsstelsel is een zogenaamd duaal stelsel, dat zowel plaatsvindt aan het openbaar onderwijs, als aan het bijzonder onderwijs. Het openbaar onderwijs gaat uit van de overheid, het bijzonder onderwijs gaat uit van het particulier initiatief.

 

Openbaar onderwijs

Voor het openbaar onderwijs geldt dat zij voor iedereen toegankelijk dient te zijn en dat ieders godsdienst of levensovertuiging dient te worden geëerbiedigd. Een openbare school moet dan ook elke leerling toelaten. Dit zorgt ervoor dat leerlingen die vanwege hun geloofsovertuiging bijvoorbeeld een hoofddoek, een keppeltje of een tulband dragen, of willen bidden tijdens de pauze, om deze redenen niet geweigerd mogen worden. Gebeurt dat wel, dan maakt de openbare school mogelijk direct onderscheid op grond van godsdienst. Hiervoor geldt geen wettelijke uitzondering.

 

Bijzonder onderwijs

Het bijzonder onderwijs kent een richtingsvrijheid, dit betreft onder andere de bevoegdheid om leerlingen te weigeren op grond van godsdienstige grondslag van de onderwijsinstelling. Vanwege deze richtingsvrijheid zijn in de AWGB uitzonderingen opgenomen voor het maken van onderscheid door de instellingen van het bijzonder onderwijs. Dit is nodig voor het naleven van de godsdienstige- of levensbeschouwelijke grondslag van de instelling.

 

Dit zorgt ervoor dat er mogelijk een onderscheid gemaakt mag worden tussen studenten. Een instelling van het bijzondere onderwijs mag eisen dat een student een bepaalde geloofsovertuiging heeft. In zulke gevallen hoeft er geen sprake van discriminatie te zijn.