Voorbeelden discriminatie stage


Voorbeeld 1

 

Discriminatie van een islamitische stagiair

Verboden onderscheid op grond van godsdienst

 

In kader van zijn opleiding Biologie  heeft een man een stage toegewezen bij een stichting. De man heeft tijdens zijn kennismakingsgesprek aangegeven dat hij vanwege zijn geloofsovertuiging geen fysiek contact wil met vrouwen en meisjes. Hierdoor heeft de stichting besloten de man geen stageplek aan te bieden.

 

Het College heeft hierover als volgt geoordeeld. Het afwijzen van de man door de stichting op grond van het niet in fysiek contact willen komen met vrouwen en meisjes verwijst niet rechtstreeks naar de grond godsdienst. Daarom is er geen sprake van direct onderscheid. Wel is het College van oordeel dat er sprake is van indirect onderscheid op grond van godsdienst, omdat de man door de afwijzing vanwege zijn geloofsuiting bijzonder wordt getroffen en geen stage kan lopen.

 

De stichting stelt dat het gemaakte onderscheid is toegestaan op grond van de uitzondering voor bijzonder onderwijs. Voor bijzonder onderwijs geldt dat zij onderscheid mogen maken als aangetoond wordt dat dit nodig is om hun grondslag te verwezenlijken. Het College heeft geoordeeld dat het beroep op de uitzondering niet slaagt, omdat er geen toelichting is gegeven over de grondslag van de school. Aldus blijft er sprake van een indirect onderscheid door de stichting.

 

Het maken van indirect onderscheid is enkel toegestaan indien hier een goede reden voor staat. Aangezien de stichting niet heeft onderzocht of de geloofsuitingen problemen zouden opleveren voor het verloop van de stage heeft de stichting niet zorgvuldig gehandeld. Daarom is het gemaakte onderscheid niet objectief gerechtvaardigd en is er dus sprake van een verboden onderscheid.

 

Klik hier voor de complete beoordeling https://mensenrechten.nl/nl/oordeel/2019-31 


Het volgende voorbeeld is een vergelijkbare situatie, maar geeft echter geen verboden onderscheid.

 

Bij het volgende voorbeeld was er geen sprake van een verboden onderscheid op grond van godsdienst. Het betrof een vrouw die vanwege haar geloof mannen geen hand geeft.

 

Het College is van oordeel dat de stichting met succes een beroep heeft gedaan op de wettelijke uitzondering. De uitzondering geldt voor het bijzonder onderwijs en heeft enkele voorwaarden, zoals voor het naleven van de grondslag van de school. De eis van het geven van een hand is nodig om uitvoering te geven aan de grondslag van de school. De stichting heeft aannemelijk gemaakt dat het geven van een hand door docenten aan leerlingen sinds de oprichting van het onderwijs een belangrijk onderdeel is van de onderwijsvisie.

 

Klik hier voor de complete beoordeling https://mensenrechten.nl/nl/oordeel/2014-93 


Waarom wel of geen discriminatie?

In beide voorbeelden gaat het over personen die zich, bij het vinden van een stage, voelen gediscrimineerd op grond van zijn/haar godsdienst. In beide gevallen mag er ingevolge de godsdienst geen  fysiek contact zijn tussen hen en mensen van het andere geslacht. In de voorbeelden waren beide personen bezig met het vinden van een stage bij een school van het bijzondere onderwijs. Bij het bijzondere onderwijs is er een mogelijkheid dat er onderscheid wordt gemaakt tussen personen. Dit mag enkel indien dit nodig is voor het naleven van de grondslag van de school. 

 

In het eerste voorbeeld heeft de school niet duidelijk gemaakt waarom de geloofsovertuiging een probleem zou vormen voor het verloop van de stage. 

 

Het verschil tussen de twee ligt dus in de uitleg van de school ten aanzien van hun visie voor de uitvoering van hun grondslag.


Voorbeeld 2

 

Discriminatie vanwege haarlengte 

Verboden onderscheid op grond van geslacht 

 

Een man wendt zich voor zijn opleiding tot beveiliger tot een detacheerder van beveiligers met de vraag om een stageplaats. De man draagt zijn haar tot iets over zijn boord. De detacheerder hanteert echter als regel dat heren het haar tot op de boord van het overhemd mogen dragen en dat dames lang haar moeten opsteken of in een staart moeten dragen. De detacheerder wil vanwege de haarlengte van de man niet bemiddelen voor een stageplaats. 

 

De detacheerder maakt daarmee direct onderscheid op grond van geslacht. Dit onderscheid wordt door de wet verboden en hierop bestaan in dit geval geen uitzonderingen. 

 

De Commissie heeft vastgesteld dat de detacheerder verschillende representativiteitseisen stelt. Daarmee maakt de detacheerder direct onderscheid op grond van geslacht, wat slechts in beperkte gevallen, bij de wet omschreven, als uitzondering is toegestaan. In dit geval is dat niet zo. 

 

Zoals de Commissie reeds eerder heeft geoordeeld kunnen de redenen die de detacheerder heeft aangevoerd voor het gemaakte onderscheid, te weten maatschappelijke opvattingen en hiermee verband houdende representativiteitseisen, het directe en verboden karakter van het onderscheid niet wegnemen. 

 

De Commissie hecht er aan op te merken dat deze redenen rechtstreeks verband houden met stereotyperingen en vooroordelen en vooronderstellingen over mannen en vrouwen die de gelijkebehandelingswetgeving juist beoogt weg te nemen of te beperken. Dat deze eisen gebaseerd zijn op wensen of instructies van opdrachtgevers van de detacheerder doet hieraan niet af. De detacheerder heeft een eigen verantwoordelijkheid om de gelijkebehandelingswetgeving na te leven. 

 

Voorgaande overwegingen leiden tot het volgende oordeel:  

De Commissie Gelijke Behandeling spreekt als haar oordeel uit dat de detacheerder jegens de man die een stageplaats zoekt verboden direct onderscheid maakt op grond van geslacht door slechts aan vrouwen toe te staan hun haar lang te dragen. 

 

Klik hier voor de complete beoordeling: https://mensenrechten.nl/nl/oordeel/2006-73 


Herken jij jouw situatie in één van deze voorbeelden, klik dan op onderstaande button.